Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

beelden op mijn netvlies

 

 

Maria
Van Haute

 

Maria Van Haute

Sommige gebeurtenissen die je meemaakte, die je aangrepen, die je hart raakten, zijn op je netvlies gebrand. Hoe oud je ook wordt, nooit ofte nimmer worden deze bestanden gewist. Je draagt ze mee in de rugzak van het leven. Dat is vaak het geval met wat mensen in de oorlog beleefden.
Mensen van bij Ons die bewust de oorlogsjaren meemaakten en er nog treffend over kunnen vertellen, hebben vandaag al een respectabele leeftijd. Maar ze zijn nog dun gezaaid. Maria Van Haute is zo’n witte raaf. Met haar 93 lentes heeft ze me haar verhaal gedaan. Een verhaal van een versgediplomeerd verpleegstertje dat op de eerste rij de gruwel beleefde van wat een oorlog is …


Maria als peuter   Vader Max Van Haute, Maria, zus Denise en moeder Emelie Roels   Max, de facteur
Maria als peuter
 
Vader Max, Maria, Denise en moeder Emelie
 
Max, de facteur
Jeugd    

Maria zag het levenslicht op 24 april 1920. Haar thuis was op de Lokerenbaan. Ze was de tweede uit een gezin van drie: Gilbert, zijzelf en Denise. Haar broer en haar zus zijn overleden. Haar moeder was Emelie Roels. Die was van den Heikant, vertelt Maria, maar mijn vader was van Zele. Die heette Maximiliaan Van Haute. Max, de facteur in de volksmond genoemd. Die had een heel speciale ronde. Hij bracht de post bij de rijke mensen op ’t dorp en in de Kloosterstraat en bij de arme mensen in ’t Eindeke en op de Zandberg. Daar was het vaak armoe troef. Mijn vader, zegt Maria, bezorgde de brieven en moest ze dikwijls ook nog voorlezen. Ongeletterdheid was schering en inslag in die jaren. Om nog niet te spreken van de vele mensen die enkel hun bijnaam kenden.
Haar schoolcarrière startte ze in de bewaarschool op ’t dorp. Met 47 zaten we in de klas en braaf zijn en stilzitten vormden de rode draad doorheen onze kleutertijd, herinnert Maria zich. Daarna trok ze naar de gemeenteschool. Ik moet blijkbaar een goede leerling geweest zijn, vertelt ze, want ik mocht de tweede en de vierde klas overslaan. Over de gemeenteschool was ik erg tevreden buiten één voorval bij de prijsuitreiking.
Aan het einde van het schooljaar was er steeds een plechtige prijsdeling in de Bovenschool, zegt Maria. Zo’n plechtig moment waar meneer den deken, de burgemeester en compagnie op de eerste rij zaten. Het was zo dat de eerste zeven van iedere klas op het podium mochten komen. Ik had toevallig de puntenlijst zien liggen en wist dat ik de eerste was en toch werd ik als tweede afgeroepen. Hoe ik het gedurfd heb, weet ik nog altijd niet maar toen we onze prijs gekregen hadden, bleef ik op het podium staan. Ze riepen me naar beneden maar ik bleef staan. Uiteindelijk begon ik te wenen en riep: Ik ben de eerste en niet den tweede. Ze hebben dat gecontroleerd en ik had gelijk: ik was den eerste.

Ze hebben ons toch veel wijsgemaakt in die tijd, lacht Maria, ik herinner me dat juffrouw Angèle Van Kerckhove ons een verhaal vertelde over een vader die met zijn drie dochters op reis was en ze moesten ergens overnachten.

 

Ze lazen samen hun drie Weesgegroetjes aan hun bed. Plots verscheen er een boodschap op de muur waarin stond dat ze het huis onmiddellijk moesten verlaten want dat ze in een moordenaarshol terecht gekomen waren. Juffrouw Angèle kon bijzonder goed vertellen en we hingen aan haar lippen. En of het impact had op ons, gaat Maria verder, sindsdien las ik iedere avond mijn drie Weesgegroetjes én ik keek onder mijn bed om te zien of er niemand onder zat.

Mijn laatste jaren in de gemeenteschool, vervolgt Maria, zat ik in de beroepsschool. In 1933 zijn de klassen verwoest door een brand en moesten we verhuizen naar een herenhuis in de Cesar Meeusstraat.
Daarna ben ik naar de Kouter getrokken. Wat ik juist gevolgd heb, weet ik niet meer zo juist, vertelt Maria, ’t was zeker geen snit en naad, ik zat, denk ik, in een iets betere klas. Ik ben daar graag geweest alhoewel het een heel strenge school was, herinnert Maria zich. Martha Vermeulen zwaaide er de plak. Nu had ik geen problemen met strenge juffen, zegt Maria, want ik vind dat je bij hen nog altijd het meeste leert.

Maar één keer ben ik toch eens serieus in de fout gegaan. In Zele hield een regiment soldaten een driedaagse. Ze waren bij burgers ingekwartierd en toen ze vertrokken, wou ik dat toch zo graag zien. Ik had namelijk een voorliefde voor uniformen. Toen ik hen hoorde, vroeg ik of ik naar het wc mocht en door een raampje naast de Kouterkapel had ik een mooi zicht op de soldaten. Tot Martha Vermeulen toevallig passeerde. Ik kreeg een uitbrander van jewelste en moest terug naar de klas. Maar ik ging niet en keerde op mijn stappen terug, zo gefascineerd was ik door die soldaten. Maar dat was buiten de waard gerekend want Martha Vermeulen had het in het snotje. Toen was het hek helemaal van de dam. Ook aan zuster Maria heb ik goede herinneringen, zegt Maria, ze heeft nog eens een paar keer gepolst of ik geen roeping had maar dat was niet het geval. Op mijn zeventiende trok ik naar de verpleegsterschool in Gent.

Laatste kleuterklas bij juffrouw Eveline De Varez

  Tweede leerjaar bij Pharaïlde Pieters in de gemeenteschool
Laatste kleuterklas bij juffrouw Eveline De Varez in de Bewaarschool op 't Dorp
 
Tweede leerjaar bij Pharaïlde Pieters in de gemeenteschool
Maria met haar collega's studenten in de verpleegsterschool  

Verpleegster

Ja, zegt Maria, de Provinciale Verpleegsterschool, Maria Hendrikaplein 23. Adèle Van Kerckhove was er in die jaren directrice. Een echte Gestapo was dat. Het was er streng in het kwadraat! Snoepen was uit den boze, veel eten kregen we niet, mannelijk bezoek was niet toegelaten… Enkel op zaterdagnamiddag mochten we even de stad in maar we mochten zeker niets kopen en nergens binnengaan. Ik herinner me dat we eens met vier meisjes elk een boterkoek hadden gekocht en die opgegeten hadden. Dat kwam aan de directrice haar oren en toen we terug kwamen mochten we onmiddellijk naar den bureau komen. Ge kunt u voorstellen, zegt Maria. Ze heeft wel van ons mensen gemaakt, ze heeft ons alles geleerd op het gebied van beleefdheid, maar vriendschap of liefde was er niet bij. De derdejaars mochten zich ’s middags eerst bedienen aan tafel, dan de tweedejaars en wat er restte was voor de jongsten. Ik heb vaak brood met mosterd gegeten.
In de voormiddag, vervolgt Maria, was er praktijk in de Bijloke en in de namiddag kregen we les van profs van de universitaire kliniek. Mijn eerste dienst was in een mannenzaal, herinnert Maria zich. Ik had nog nooit een naakte man gezien. De zuster zei tegen ons: we gaan goed afspreken: ik was de jonge mannen en jullie de ouden. Waarom dat was, wist ik niet. Daarna kwam de prof met een sliert studenten achter zich en zo leerden we wat er met die zieken aan de hand was. Dat was niet slecht. Maar iedere dag was het weer iets anders. Mijn collega moest eens een man een suppo geven en wist echt niet wat ze er mee aan moest. Ook doden afleggen behoorde tot onze taken. Ik herinner me nog goed, lacht Maria, dat we met tweeën een dode rechtzetten toen plots zijn arm in de nek van Gusta, mijn vriendin viel. Die schrok zich dood en zette het op een lopen. We hebben haar daarna moeten gaan zoeken, zo was ze van haar melk!
Maar we hebben daar echt veel geleerd, bekent Maria. Bloed trekken mochten we niet, spuiten geven wel. Met drie, een zuster en twee stagiaires waren we verantwoordelijk voor een zaal en al zeg ik het zelf, zegt Maria, de verzorging ging er veel menselijker aan toe dan dat het nu het geval is. Wij hadden tijd voor onze zieken. Ook moesten we in onze opleiding veel sociaal werk doen. De buurt van de Dampoort was een erg verpauperde wijk met veel beluiken waar echt arme mensen woonden. Hygiëne was er ver te zoeken en ik kan je verzekeren dat we daar heel wat miserie hebben gezien. Hoeveel keer dat we mensen met luizen, met schurft geholpen hebben…

Oorlog    

Op vrijdag 10 mei werden we ’s morgens wakker geroepen met de boodschap: de Duitsers zijn deze nacht ons land binnengevallen, het is oorlog. We gingen naar de mis bij de paters Redemptoristen en toen we terug naar school gingen, moesten we onder het viaduct van Gent-Sint-Pieters schuilen voor een bombardement.
Na het ontbijt moesten we naar de kliniek. Op de Albertlaan zagen we veel soldaten te paard, vermoeid en vuil. In de kliniek was het één begankenis van mensen die hun zieke familieleden kwamen ophalen. Iedereen die iets of wat kon gaan, ging naar huis. De kliniek liep bijna leeg, enkel de zwaar zieken bleven achter. Dan werden er al gekwetsten binnengebracht, allemaal Belgen.
De volgende dag mochten we naar huis, zegt Maria. Het was die dag dat het station van Lokeren gebombardeerd werd. Toen Maria thuis kwam, vertelde haar moeder over de situatie in Lokeren en dat ze nood hadden aan verpleegsters. Ik ben toen met de fiets naar Lokeren gereden en dokter Verstraeten was blij dat hij me zag. We hebben de eerste verzorging gegeven, veel breuken moeten spalken en veel spuiten met morfine gegeven alsook een spuit tegen de tetanus. Het was al nacht toen ik met de fiets terug naar Zele reed. ’s Zondagsavonds moest ik al terug op school zijn.

 

’s Maandags was het tweede sinksendag. We zaten juist in de refter toen de sirene ging. Plots werd onze school met een obus beschoten. We vluchtten allemaal de kelder in samen met een dertigtal mensen uit het Leuvense die op de vlucht geslagen waren. Onze directrice zei: Ik denk niet dat we hier nog levend uitkomen, laat ons de gebeden van de stervenden lezen. En we hebben gebeden, zegt Maria, je mag zijn wie je wil maar op dat moment voel je je klein, heel klein, dat kan ik je verzekeren. Ge kunt u dat niet inbeelden wat dat is zo’n bombardement.
Door het feit dat het oorlog was, moesten we onze examens vervroegd afleggen.
Op 18 mei waren we klaar met onze examens en dan zijn we onmiddellijk met een ambulance naar het militair hospitaal gebracht. Het Belgische leger was er holderdebolder vertrokken maar ze hadden 50 zwaar gewonde soldaten achter gelaten. Wij moesten helpen om deze soldaten naar de Bijloke te brengen. Daar zijn die allemaal geopereerd door professor De Beule. Half twee ’s nachts waren we klaar met de evacuatie van de gekwetsten. Toen we bij onze directrice aanbelden, werden we wandelen gestuurd met de boodschap dat we geen leerlingen meer waren van de school, we hadden ons diploma. Gelukkig hebben we dan in de Bijloke een bed voor de nacht gevonden.

Barak 22

Beelden van Barak 22 en 23

  Een beeld van barak 23

Het moeten meer dan hectische dagen geweest zijn. 73 Jaar later heeft Maria soms wel enige moeite met de chronologie van al die dramatische gebeurtenissen. In de nacht van 22 op 23 mei 1940 zijn bijna alle bruggen in Gent door de Belgische genietroepen opgeblazen. Dat waren nogal knallen, herinnert Maria zich, maar veel heeft dat niet opgebracht want op één twee drie legden de Duitsers noodbruggen aan.
De eerste Duitse soldaat die binnengebracht werd was een verkenner op de moto die neergeschoten was. De professor heeft die geopereerd maar zonder verdoving. Hij haalde er heel wat schrapnels uit en waarom weet ik niet, maar ik heb die bijgehouden, zegt Maria. Ze toont me een doosje met haar oorlogssouvenirs.

Twee keer hebben we een grote groep gewonden binnen gekregen. Ik weet het niet goed meer, twijfelt Maria, maar de slachtoffers van Vinkt moeten er zeker bij geweest zijn. Daar was een obus terecht gekomen in een groep van 150 gijzelaars. 27 Doden waren er en heel veel zwaargewonden. Professor De Beule vroeg ons om de zwaarst gekwetsten eerst binnen te brengen. Hij zei: We gaan geen half werk doen, we gaan het goed doen. 36 Uur lang hebben we toen aan een stuk in de operatiekamer gewerkt. Veel amputaties en dat was verschrikkelijk om zien. Hoe we dat volgehouden hebben, dat weet ik nog altijd niet, zegt Maria.

Een groot deel van de oorlog heeft Maria in het militair ziekenhuis gewerkt. Dat waren allemaal barakken waarin 28 bedden stonden. Ik weet niet hoeveel nationaliteiten ik allemaal verzorgd heb, vertelt Maria. Maar dat was geen schapenwachten.

 

Van ’s morgens half acht tot ’s avonds half elf waren wij in de weer om die zieke soldaten te verzorgen. We hadden echt onze handen vol! Daar waren echt sukkelaars bij maar we kregen enorm veel vriendschap terug, De meesten die er lagen waren Engelsen en met sommigen heb ik jarenlang gecorrespondeerd, zelfs na de oorlog. Taal was soms een probleem maar ook dat leer je snel. Zo was er eens iemand die een ‘handkerchief’ vroeg en ik wist begot niet wat hij bedoelde. Dat militair hospitaal stond natuurlijk onder het toezicht van de Duitsers. Sommige van die officieren waren echte beesten maar er waren er ook die mens waren en waar je iets aan kon vragen, vertelt Maria.

Was dat niet zwaar, vraag ik haar. Dat was natuurlijk zwaar, antwoordt Maria, maar we waren jong, amper 20 en dan kan je veel aan. Maar toch die beelden zie ik nog altijd voor me. Sukkelaars met amputaties. Zo was er een Ier wiens arm was afgerukt. Toen we die wonde wilden verzorgen, zagen we dat er maden inzaten. Afblijven en terug toedoen, zei de dokter. Raar maar waar, die wonde kon enkel goed genezen door die maden, die vraten het afgestorven vlees weg. Maar het ergste dat ik heb meegemaakt was een jongeman die zijn geslachtsdelen was kwijtgeraakt.
Op een bepaald moment zijn alle krijgsgevangenen naar Duitsland overgebracht en is ze de laatste drie jaren van de oorlog in de universitaire kliniek gaan werken. Eerst op de afdeling van de kankerpatiënten. Dat was wreed, herinnert ze zich, iedereen stierf daar en die prof was een man die precies azijn gedronken had. Gelukkig kwam er een plaats vrij op de radiografie en daar heb ik dan zo’n kleine drie jaar gewerkt. Ik reed toen iedere dag met de fiets naar Gent.

Trouwfoto van Maria met Roger Geerinck   Trouw
Na de oorlog in 1945 is Maria getrouwd. Op een kermis in de Nova in ’t Klusterke heb ik mijne Roger (Geerinck) leren kennen. Hij kwam me vragen om te dansen en ik kon niet dansen, bekent Maria. We hebben toen een paar keer gedanst en ’s avonds vroeg hij me of ik met jaarmarkt terugkwam. Ik zei nee maar ik ging wel terug. Om een lang verhaal kort te houden, negen maanden later waren we getrouwd en ’t was niet van moetens, voegt Maria er lachend aan toe. Ze toont me haar met de hand geschreven trouwkaart. We hadden geen geld om dat te laten drukken.
Het pas getrouwd koppel is toen gaan inwonen bij de ouders van Roger op de Kouter. Ik heb altijd gezegd dat ik een man met een pree wou en zonder winkel en ik had toch wel een man zonder pree en met een winkel, lacht Maria.
Menukaart   tekst menukaart

Mijn schoonmoeder had namelijk een wolwinkel die ze na de oorlog terug was opgestart. Ikzelf heb nog tot in 1952 gewerkt bij het Kinderheil in Hamme. Eerst voltijds, later halftijds. Maar echt graag deed ik dat niet. Je was pas een goede als al je fiches goed volstonden maar mensen in nood helpen, dat mocht niet. Ik ben toen gestopt als sociaal verpleegster en beginnen helpen in de winkel.
Trouwens, gaat Maria verder, we hadden toen al drie kinderen en dat bracht ook zijn werk mee. Roger en Maria hebben vijf kinderen: Lieve (°1947), Guido (°1950), Luc (°1952), Ann (°1957) en Kristin (°1960).

Roger weefde thuis mooie, warme sjaals die erg goed verkochten. Naast de wol begonnen we stilletjes aan ons assortiment uit te breiden. Eerst hadden we cadeautjes voor een geboorte, dan kinderkleding tot 7 jaar. We hebben zelfs nog communiekleding verkocht en uiteindelijk zijn we bij kinderwagens, kinderstoelen, kinderparken beland. Dat was eigenlijk het beste want dat was minder modegevoelig. Onze ‘Babyshow’ hebben we in 1979 gestopt.

Winkel houden dat was in de beginjaren van als je opstond tot ’s avonds negen uur halftien, vervolgt Maria. Mensen kwamen niet alleen om iets te kopen, heel vaak kwamen ze ook hulp of raad vragen. Ik was een beetje thuis in de medische wereld en kende in Gent heel wat dokters en specialisten. Als de mensen iets mankeerden kwamen ze vaak eerst bij mij voor ze naar een dokter gingen. Als ik mensen kon helpen dan deed ik dat. Ik heb een beetje thuisverpleging-avant-la-lettre gedaan. Wonden verzorgen, een spuit geven, benen masseren… ik deed het allemaal, gratis, belangeloos en voor niets én ik deed het graag.

Het gezin Geerinck in 1964.
Van links naar rechts vader Roger, Guido, Kristin, moeder Maria, Luc, Ann en Lieve.

  Het gezin van Maria en Roger Geerinck
De winkel vcan Roger en Maria  

Ook heb ik in de buurt heel wat doden afgelegd. Het ergste dat ik ooit meemaakte was een dode die gestorven was aan TBC. Samen met Albert Verhulst trok ik er naar toe en op het moment dat we de dode man rechtzetten, spoot het bloed uit zijn mond over ons. Ik heb die avond al mijn kleren verbrand en een grote druppel gedronken om te bekomen van de emotie, zegt Maria zoveel jaren later. Sinds die dag mocht ik van Roger geen doden meer afleggen, de zusters van de kliniek hebben dat toen overgenomen.

Was er nog een leven naast het huis-, tuin en keukenliedje vraag ik haar. Eigenlijk niet, antwoordt Maria, ik had meer dan mijn handen vol: een winkel en vijf kinderen, da’s toch niet niks! Wel ben ik jarenlang lid geweest van CMBV en naar de vergaderingen gaan was voor mij een echte ontspanning. Met andere vrouwen daarna nog eens afzakken om iets te gaan drinken, dat vond ik heel plezant. Ook aan de stoet en de braderij van Kouter werkte ik ieder jaar mee. Dat was nog eens een mooie tijd toen de Kouter nog echt leefde! Nu heb ik vaak de indruk dat het een dode straat is.

Onze babbel zit er bijna op. We bekijken samen foto’s uit de jaren stillekes. Beelden die haar verhaal perfect illustreren. Ook een pak brieven liggen op tafel: correspondentie met Engelse soldaten die ze verzorgd heeft in die barak in het militair hospitaal. Stille getuigen van vriendschappen, ontloken in een tijd toen onze wereld in brand stond. Plots toont Maria een klein fotootje. Dat was onze Kees, zegt ze mijmerend. In 1945 zijn er via het Kinderwelzijn 30 kinderen uit Utrecht opgevangen in Zeelse gezinnen. Kees kwam bij ons. Jarenlang is hij iedere vakantie bij ons komen logeren. Hij was hier kind aan huis. Later is hij pater geworden maar hij is jammer genoeg erg vroeg gestorven.

En hoe kijk je terug op je leven, is mijn laatste vraag. O, antwoordt Maria, ’t was een leven met veel werk. Ik heb geen slecht leven gehad, ik had een brave man en we zijn samen mogen oud worden. Roger is gestorven toen hij bijna 86 was in 1999. Maar ik heb mijn vijf kinderen, mijn zes kleinkinderen en zelfs drie achterkleinkinderen nog. Vorig jaar hadden we zelfs een viergeslacht.

Ik heb geen spijt van mijn keuzes. Ik wou een gezin, ik wou kinderen maar ergens heb ik altijd de zin gehad om ook nog eens iets anders te doen. Zelfs nu heb ik dat nog. Maar mijn korte termijngeheugen laat het de laatste tijd afweten.

  Roger en Maria met haar zus Denise en Kees

Maar Maria, met dat andere geheugen is er niks mis mee. Bedankt voor je mooie verhaal en nog vele jaren!

Mark De Block
18.10.2013

Souvenirs in sepia

Bij het snuisteren in de foto's van Maria vonden we ook nog twee prachtige foto's van bijna 100 jaar geleden.

Een kiekje van het gezin van Roger Geerinck.

Een kiekje uit 1916. Roger Geerinck samen met moeder, vader en zijn zus op het ezelskarretje.

Een beeld uit 1916 of 1917. Een foto die naar de Amerikaanse stad Harrisbury werd gestuurd als dank voor hun edelmoedigheid.
Onze Zeelse pagadders (waaronder Roger Geerinck) poseren fier voor de lens. Op de achtergrond zie je
tussen de fotokaders van koning Albert en koningin Elisabeth het gezin van de de Amerikaanse president Wilson. Ook het Heilig Hart ontbreekt niet.

 


© Mark De Block

afdrukken

beelden op mijn netvlies - Maria Van HauteThuiskomen